- S&P 500 Hit by Fed-Pivot Rethink and War Jitters: Markets Wrap
- Billionaire Bill Ackman will open a NYSE-listed fund for mainstream investors
- This Shocking Move by Elon Musk and Larry Ellison Signals Huge Growth for Nvidia (and Should Assuage Shareholders’ Biggest Concerns)
- China’s attempt to build a ‘maritime community with a shared future’ in the South China Sea
- Hyperloop One will be shut down after Transit fails to be reinvented
- Geely-backed ECARX is targeting Nvidia’s growing automotive business
Er ontstaat een nieuwe norm op het snijvlak van bedrijfs-, mensenrechten- en milieunormen, die steeds meer wordt onderschreven door sociale groepen, bedrijven, investeerders en overheden. Traditionele vrijhandelsprincipes worden geconfronteerd met aanzienlijke uitdagingen, waarbij critici beweren dat ze fundamentele mensenrechten en milieuwaarden verwaarlozen of zelfs schenden. Omgekeerd beweren voorstanders van vrijhandel dat deze opkomende normen de vrijhandelsprincipes kunnen ondermijnen en als façade kunnen dienen voor protectionistische agenda’s.
Deze spanning is mondiaal, ook in de Indo-Pacifische regio, waar de geo-economische dynamiek conflicten verergert. De rivaliteit tussen China en de VS heeft met name de handel beïnvloed, waarbij mensenrechtenkwesties vaak op de voorgrond staan. De Verenigde Staten bekritiseren, met steun van beide partijen, regelmatig de staat van dienst op het gebied van de mensenrechten in China. Opmerkelijke wetgevende maatregelen, zoals de Uyghur Forced Labor Prevention Act (UFLPA), versterken de Amerikaanse douanewetgeving op grond van Sectie 307 van de Tariff Act van 1930, die de invoer verbiedt van goederen die met dwangarbeid zijn geproduceerd. Dit blokkeert effectief de import die verband houdt met Xinjiang, inclusief de indirecte import uit China. Op dezelfde manier is de Europese Unie (EU) begonnen met het opstellen en implementeren van maatregelen tegen dwangarbeid, waaronder een komende verordening gericht op het verbieden van producten die onder dergelijke omstandigheden worden geproduceerd, maar niet expliciet op China gericht.
De EU streeft ook naar strategische autonomie te midden van de toenemende geo-economische concurrentie, en geeft actief vorm aan de mondiale regelgeving. Naast het dwangarbeidinitiatief heeft de EU maatregelen geïntroduceerd zoals het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM), de Corporate Sustainability Due Diligence-richtlijn (CSDDD) en de EU-ontbossingsverordening. Hoewel deze betrekking hebben op mensenrechten- en milieukwesties, hebben ze ook tegenstand opgeroepen, vooral van de ontwikkelingslanden in het Zuiden. Zo wordt de ontbossingsregelgeving, die de import van producten uit ontboste gebieden beperkt, door sommige exporterende landen gezien als een oneerlijke handelsbarrière.
Het conflict tussen mensenrechten en milieunormen en vrijhandel is niet louter technisch; het is diep politiek van aard en verweven nationale belangen met geo-economische concurrentie.
De vrije handel wordt in stand gehouden door de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) en het systeem van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), waarin de belangrijkste handelsbeginselen tussen de lidstaten zijn vastgelegd. Hoewel de WTO momenteel met uitdagingen wordt geconfronteerd, waaronder een slecht functionerende beroepsinstantie voor geschillenbeslechting, blijven haar regels essentieel voor het beoordelen van de verenigbaarheid van mensenrechten en milieunormen met de vrijhandel. Belangrijke beginselen van de WTO zijn onder meer de behandeling van de meest begunstigde natie (MFN) (artikel I van de GATT 1994), de nationale behandeling (artikel III van de GATT 1994) en het verbod op kwantitatieve beperkingen (artikel XI van de GATT 1994).
WTO-leden kunnen zich ook beroepen op uitzonderingen op grond van artikel XX (algemene uitzonderingen) of artikel XXI (veiligheidsuitzonderingen) van de GATT 1994. Een cruciale kwestie is het bepalen hoe mensenrechten- en milieuregelgeving in overeenstemming zijn met deze beginselen en of deze kunnen worden gerechtvaardigd binnen de reikwijdte van deze beginselen. uitzonderingen wanneer deze in strijd zijn met de algemene vrijhandelsregels.
Vind je producten leuk of niet
Een belangrijke uitdaging bij het aanpakken van mensenrechten- en milieukwesties ligt in de interpretatie van het concept van “soortgelijke producten” onder de GATT, vooral met betrekking tot het beginsel van non-discriminatie, dat ten grondslag ligt aan zowel MFN als nationale behandeling. Volgens de GATT-regels moeten lidstaten producten als ‘like’ behandelen als ze binnen dezelfde categorie vallen. Als producten als niet ‘like’ worden beschouwd, kunnen ze anders worden behandeld zonder de GATT-verplichtingen te schenden.
Er doen zich complicaties voor wanneer wetten onderscheid maken tussen producten op basis van mensenrechten of milieufactoren – zoals producten afkomstig uit Xinjiang of ontboste gebieden – waardoor vragen rijzen over de vraag of deze producten onder de GATT als niet-‘soortgelijk’ kunnen worden geclassificeerd. De jurisprudentie van de WTO heeft vier belangrijke criteria geïdentificeerd om te bepalen of producten ‘soortgelijk’ zijn: (1) fysieke kenmerken, (2) eindgebruik, (3) de smaak en gewoonten van de consument, en (4) tariefclassificatie. Ondanks deze criteria worden producten die verband houden met mensenrechten of milieukwesties vaak nog steeds beschouwd als ‘soortgelijke producten’, wat de inspanningen bemoeilijkt om ze volgens de GATT-regels anders te behandelen.
Het concept van proces- en productiemethoden (PPM) – dat verwijst naar de manier waarop producten worden geproduceerd, inclusief de omstandigheden waaronder ze worden vervaardigd – wordt in het algemeen niet erkend als een legitieme basis voor het maken van onderscheid tussen ‘soortgelijke’ en niet-‘soortgelijke’ producten onder de GATT. . Veel mensenrechten- en milieukwesties concentreren zich echter op het productieproces in plaats van op het eindproduct, waardoor er spanning ontstaat tussen traditionele vrijhandelsprincipes en de groeiende mondiale nadruk op mensenrechten en milieunormen.
Algemene uitzonderingen
Als producten als ‘soortgelijk’ worden erkend, is de volgende stap het beoordelen of ze in aanmerking komen voor de algemene uitzonderingen van artikel XX van de GATT. Als deze uitzonderingen van toepassing zijn, kunnen producten verschillend worden behandeld zonder de WTO-beginselen te schenden. GATT-artikel XX schetst verschillende clausules die onder specifieke omstandigheden afwijkingen van de handelsregels toestaan. Voor mensenrechtenkwesties omvatten relevante clausules artikel XX(a), dat maatregelen omvat “die nodig zijn om de publieke moraal te beschermen”, en artikel XX(b), dat maatregelen behandelt “die nodig zijn om het leven of de gezondheid van mensen, dieren of planten te beschermen.” Artikel XX(e) staat ook maatregelen toe met betrekking tot “producten van gevangenisarbeid.”
Wat het milieu betreft zijn artikel XX(a) en XX(b) van toepassing, samen met artikel XX(g), dat maatregelen toestaat “die verband houden met het behoud van uitputbare natuurlijke hulpbronnen.” De aanhef van artikel XX speelt een cruciale rol bij het bepalen of de maatregelen rechtmatig kunnen worden toegepast, omdat het ervoor zorgt dat maatregelen niet worden toegepast op een manier die willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie of een verkapte beperking van de internationale handel inhoudt. De aanhef van artikel XX dient als cruciale laatste test voor de wettigheid van maatregelen. In eerdere gevallen heeft het een grote rol gespeeld bij het bepalen van de uitkomsten, waarbij aanvankelijke beoordelingen die leken te stroken met specifieke uitzonderingen vaak terzijde werden geschoven.
Bij het analyseren van de Amerikaanse UFLPA of de ontbossingsregelgeving van de EU – ervan uitgaande dat de producten in kwestie nog steeds als “like” worden geclassificeerd – is de belangrijkste vraag of deze maatregelen kunnen worden gerechtvaardigd op grond van de relevante clausules van artikel XX en de chapeau-test kunnen doorstaan. Hoewel artikel XX(a) bijvoorbeeld verwijst naar ‘openbare moraal’, is het vaak onduidelijk of de import van dergelijke producten inherent morele zorgen oproept. De definitie van ‘moraal’ blijft dubbelzinnig, en het bewijzen dat dergelijke maatregelen noodzakelijk of essentieel zijn om morele waarden te beschermen, brengt aanzienlijke uitdagingen met zich mee.
Beveiligingsuitzonderingen
Een andere relevante uitzondering is de ‘veiligheidsuitzondering’ onder artikel XXI van de GATT, die WTO-leden de mogelijkheid biedt maatregelen te nemen die nodig zijn om essentiële veiligheidsbelangen te beschermen, waardoor hun relatief ruime speelruimte wordt toegekend. Het potentieel voor een brede interpretatie van ‘nationale veiligheid’ roept echter zorgen op, vooral gezien de huidige trend om verschillende maatregelen te rechtvaardigen op grond van wetten zoals Section 232 van de Trade Expansion Act van 1962. In gevallen zoals de UFLPA van de Verenigde Staten, waar er beschuldigingen van genocide aanwezig zijn, zou men kunnen stellen dat de situatie kwalificeert als een “noodsituatie” op grond van artikel XXI(b) van de GATT. Of dergelijke omstandigheden werkelijk aan deze norm voldoen en verband houden met de nationale veiligheid zal echter waarschijnlijk omstreden blijven.
Extraterritorialiteit
Extraterritorialiteit is een ander belangrijk probleem bij het toepassen van algemene uitzonderingen of het overwegen van PPM. Sommige uitzonderingen kunnen, afhankelijk van hun kader, onvermijdelijke gevolgen hebben voor andere landen. Artikel XX(b) kan bijvoorbeeld personen in exporterende landen beschermen. In de context van de UFLPA zou je kunnen stellen dat de maatregel bedoeld is om individuen in Xinjiang, buiten de Verenigde Staten, te beschermen. Op dezelfde manier zouden de ontbossingsmaatregelen van de EU gerechtvaardigd kunnen worden als bescherming van “dieren of planten” in exporterende landen als Indonesië of Brazilië.
Bij PPM-overwegingen zijn inherent externe landen betrokken, en de jurisprudentie heeft erkend dat dergelijk beleid of dergelijke regelgeving zeer interventionistisch kan zijn. De mate waarin deze extraterritoriale invloed toelaatbaar is, blijft omstreden. Bovendien verdient de effectiviteit van handelsbeperkingen bij het beïnvloeden van het mensenrechten- en milieubeleid in andere landen vanuit een breder perspectief een herbeoordeling.
Een pad voorwaarts voor compatibiliteit
Het navigeren door de botsing tussen mensenrechten, milieunormen en vrijhandel vereist een genuanceerde aanpak. Een regelrechte afwijzing van PPM is onrealistisch; het volledig toestaan van PPM-overwegingen is echter net zo ongepast. Er is een middenweg nodig om te bepalen welk niveau van processen of productiemethoden relevant moet worden geacht voor handelsmaatregelen.
De definities en interpretaties van elke algemene uitzonderingsclausule zijn vaak vaag, en de noodzakelijke tests om doelstellingen, noodzaak en effectiviteit te evalueren worden niet op uniforme wijze toegepast. Bovendien bestaat het risico dat de uitzondering op het gebied van de nationale veiligheid te ruim wordt geïnterpreteerd, wat mogelijk kan leiden tot misbruik voor protectionistische doeleinden. Hoewel extraterritorialiteit niet volledig kan worden geëlimineerd, moet dit probleem worden aangepakt door middel van discussies over PPM en updates van relevante clausules.
Historisch gezien heeft de WTO arbeidskwesties vermeden, zoals benadrukt door de Ministeriële Verklaring van Singapore uit 1996. Nu de nadruk echter steeds meer op mensenrechten en milieubescherming komt te liggen, kan de WTO het zich niet langer veroorloven deze mondiale zorgen te negeren. Hoewel gerechtelijk activisme binnen het WTO-systeem voor geschillenbeslechting vaak wordt bekritiseerd, zijn duidelijkere en bijgewerkte regels essentieel voor het behoud van de geloofwaardigheid van de vrijhandel te midden van veranderende mondiale trends.
Geo-economische en politieke agenda’s dringen steeds meer door in de kernbeginselen van de vrijhandel, waarbij mensenrechten- en milieukwesties zowel om legitieme redenen als soms als instrument voor protectionisme worden ingeroepen. Als de WTO en de GATT er niet in slagen zich aan deze veranderingen aan te passen terwijl ze vasthouden aan traditionele principes, lopen ze het risico irrelevant te worden en uiteindelijk de bredere, op regels gebaseerde orde te ondermijnen.
Het bereiken van consensus onder alle WTO-leden blijft een grote uitdaging. Een pragmatische oplossing kan plurilaterale overeenkomsten inhouden of de uitbreiding van bestaande vrijhandelsovereenkomsten en regionale akkoorden waarin naast effectieve mechanismen voor geschillenbeslechting ook hoge normen op het gebied van mensenrechten en milieubescherming zijn opgenomen, of proberen te worden opgenomen. Voortbouwen op succesvolle inspanningen op deze gebieden zou waardevolle leidraad kunnen bieden voor de volgende generatie WTO- en GATT-hervormingen.
De botsing tussen mensenrechten en milieunormen versus vrijhandel is nu opvallender dan ooit; dit is niet louter een technische kwestie, maar een kwestie van groot belang, aangezien de compatibiliteit van deze elementen cruciaal is voor de integriteit van de op regels gebaseerde orde als geheel.
Dit artikel is gedeeltelijk gebaseerd op recent onderzoek van de auteur, uitgevoerd in zowel Canada als Japan.